Hoofdstuk negen: De communistische economische val (Deel 1)

Inhoudstafel

Inleiding

1. Staatseigendom en planeconomieën: systemen van slavernij
a. Staatseigendom: Een totalitair juk
b. Economische planning: voorbestemd om te mislukken

2. Westerse landen: communisme met een andere naam
a. Hoge belastingen en bijstand
b. Agressief economisch interventionisme in Westerse landen
c. Hoe socialistische economie leidt tot communistisch totalitarisme

Referenties

****

Inleiding

De invloed van het communisme is aanwezig in elke sector van ons huidig economisch systeem. Nu de trend van een almaar uitdijende overheid de norm is, wendt vrijwel elk land ter wereld zich af van de klassieke vrijemarktprincipes en neigt naar een communistische of socialistische economie.

Kijkend naar de landen die het communisme of het socialistische economische model hebben verlaten na de val van het Sovjetblok, zou men denken dat het communistische spook zijn doel had gemist. Maar de realiteit is niet zo eenvoudig. De methoden van het spook volgen geen strak patroon. Omwille van een groter doel kan het bepaalde vormen laten varen en andere overnemen om zich aan te passen aan de historische of sociale situatie. Nergens is dit meer waar dan op economisch gebied.

Meer dan 150 jaar geleden pleitte Karl Marx in zijn boek Das Kapital voor de afschaffing van privébezit en de opkomst van staatseigendom. Totalitaire communistische staten probeerden dit doel rechtstreeks te bereiken door middel van terreur, geweld en massamoord. Maar toen de openlijke communistische doctrine haar aantrekkingskracht verloor, bedachten linkse partijen in democratische landen geweldloze vormen. De vele vormen van socialisme en communisme die zij in de loop der jaren hebben gecreëerd en geïntroduceerd, zijn niet gemakkelijk in te delen.

Het communistische economische beleid beknot niet alleen de fundamentele rechten op privé-eigendom en ondernemerschap, het werkt ook corruptie in de hand en draagt bij tot de erosie van de traditionele cultuur. Om hun welvaart, levenswijze en morele grondslagen te behouden, moeten naties over de hele wereld zich bewust worden van de communistische ondermijning op economisch gebied en daartegen maatregelen nemen.

1. Staatseigendom en planeconomieën: systemen van slavernij

De hemel schiep de mens, begiftigde hem met wijsheid en kracht, en bepaalde dat hij tijdens zijn leven de beloning voor zijn arbeid zou oogsten – en zo genoeg zou kunnen verwerven om zijn leven veilig te stellen. De Onafhankelijkheidsverklaring stelt: “Wij beschouwen deze waarheden als vanzelfsprekend, dat alle mensen gelijk zijn geschapen, dat zij door hun Schepper begiftigd zijn met bepaalde onvervreemdbare Rechten, dat hiertoe Leven, Vrijheid en het nastreven van Geluk behoren.” [1] Natuurlijkerwijs bevatten deze rechten ook de macht om eigendom en goederen te bezitten en in te zetten.

Daarentegen verklaarden Marx en Engels in Het Communistisch Manifest: “De theorie van de Communisten kan worden samengevat in één enkele zin: Afschaffing van privé-eigendom.” [2] Dit is een verwijzing naar staatseigendom, dat in een planeconomie verplicht is. In communistische planeconomieën worden de produktiemiddelen rechtstreeks door de staat gecontroleerd. De essentie van dit systeem is in strijd met de beginselen van de hemel, druist in tegen de menselijke natuur, en is uiteindelijk een vorm van slavernij.

a. Staatseigendom: Een totalitair juk

Anti-communistisch pionier Fred Schwarz vertelde de volgende grap in zijn boek You Can Trust the Communists … to Be Communists, over een interviewer die eerst een Sovjet autofabriek bezoekt en daarna een Amerikaanse:

“Van wie is deze fabriek?”
“Wij,” antwoordden ze.
“Wie is eigenaar van de grond waarop het gebouwd is?”
“Wij.”
“Wie is eigenaar van de producten van de fabriek als ze gemaakt zijn?”
“Wij.”
Buiten in een hoek van een groot park stonden drie gehavende rammelkarren. De bezoeker vroeg: “Van wie zijn die auto’s daar?”
Zij antwoordden: “Wij bezitten ze, maar één ervan wordt gebruikt door de fabrieksdirecteur, één wordt gebruikt door de politieke commissaris, en de andere wordt gebruikt door de geheime politie.”
Dezelfde onderzoeker kwam in een fabriek in Amerika, en zei tegen de arbeiders: “Van wie is deze fabriek?”
“Henry Ford,” antwoordden ze.
“Van wie is de grond waarop hij gebouwd is?”
“Henry Ford.”
“Van wie zijn de producten van de fabriek als ze gemaakt zijn?”
“Henry Ford.” Buiten de fabriek was een groot park met alle moderne Amerikaanse automerken. Hij zei: “Van wie zijn al die auto’s daar?”
Zij antwoordden: “O, die zijn van ons.” [3]

Dit verhaal toont op levendige wijze de gevolgen en verschillen tussen systemen van particulier en staatseigendom. In het systeem van staatseigendom zijn de hulpbronnen en de winsten uit arbeid genationaliseerd. De mechanismen die individueel enthousiasme, ambitie en innovatie aanwakkeren en het verantwoordelijkheidsgevoel dat voortvloeit uit persoonlijke eigendomsrechten zijn verdwenen. In naam betekent staatseigendom dat de rijkdom van een land wordt gedeeld door alle burgers, maar in de praktijk betekent het dat de bevoorrechte klasse de hulpbronnen monopoliseert en in de eerste plaats voor zichzelf zorgt.

De ultieme factor voor economische groei zijn de mensen. Staatseigendom verstikt de vitaliteit en de motivatie van mensen om productief te zijn. Het ondermijnt het moreel, werkt inefficiëntie in de hand en leidt tot overaanbod of schrijnende tekorten. Van de collectieve boerderijen in de Sovjet-Unie tot de volkscommunes in China en de mislukte collectivisering in Cambodja en Noord-Korea: het systeem van staatseigendom leidt overal tot hongersnood. De door de mens veroorzaakte hongersnood in China bijvoorbeeld kostte tientallen miljoenen mensen het leven tussen 1959 en 1961.

Zowel kwaad als goedheid bestaan in de mensheid. Particulier eigendom stelt de mens in staat integriteit te ontwikkelen en moedigt arbeid en spaarzaamheid aan. Collectief eigendom daarentegen moedigt het kwade in de menselijke natuur aan, door jaloezie en luiheid te bevorderen.

De Oostenrijkse econoom en filosoof Friedrich Hayek schreef dat de groei van de beschaving berust op sociale tradities die privébezit centraal stellen. Dergelijke tradities hebben het moderne commerciële systeem en de daarmee gepaard gaande economische groei voortgebracht. Dit is een organische, zichzelf genererende orde die geen regering nodig heeft om te functioneren. Toch proberen communistische en socialistische bewegingen de wereld naar hun hand te zetten – wat Hayek hun “fatale hoogmoed” noemde. [4]

Als privébezit en vrijheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, dan geldt hetzelfde principe voor staatseigendom, dat onlosmakelijk verbonden is met dictatuur en onderdrukking. Het systeem van staatseigendom nationaliseert hulpbronnen, doet de economische productiviteit ineenstorten en maakt mensen tot dienaren en slaven van het land. Alle mensen moeten gehoorzamen aan de bevelen van de centrale partij en alle ideeën en stemmen die niet stroken met het regime kunnen de mond worden gesnoerd. De mensen staan dan machteloos tegenover staatsinterventies.

De afschaffing van privébezit en de instelling van staatseigendom leidt dus onvermijdelijk tot totalitaire uitkomsten. Collectivisme is een juk dat door een totalitaire staat op de nek van mensen wordt gelegd. Vrijheid wordt gestolen – inclusief de vrijheid om rechtschapen te zijn – en iedereen wordt gedwongen de morele bevelen van het communistische regime op te volgen.

Als macht wordt geprivatiseerd en rijkdom wordt gecollectiviseerd, wacht de mensheid een ramp.

b. Economische planning: voorbestemd om te mislukken

In een planeconomie zijn de productie van een hele samenleving, de toewijzing van middelen en de distributie van producten gebaseerd op een door de staat opgesteld plan. Dit is totaal verschillend van de economie van vraag en aanbod op een vrije markt.

De planeconomie heeft inherente en duidelijke gebreken. Ten eerste vereist zij het verzamelen van een enorme hoeveelheid gegevens om redelijke regelingen voor de produktie te kunnen treffen. Voor elk land, vooral een moderne staat met een grote bevolking, is de hoeveelheid vereiste informatie onvoorstelbaar groot en onmogelijk te verwerken. Zo moest het bureau voor de prijsbepaling van goederen van de voormalige Sovjet-Unie prijzen vaststellen voor vierentwintig miljoen verschillende soorten goederen. [5]

De complexiteit en variabiliteit van de samenleving en de mensen kan niet worden opgelost met een eengemaakte planeconomie. Zelfs met het gebruik van moderne big data en kunstmatige intelligentie, kunnen menselijke gedachten onmogelijk als variabelen worden ingevoerd, en dus zal het systeem altijd onvolledig zijn.

De econoom Ludwig von Mises besprak de relatie tussen socialisme en de markt in zijn artikel ‘Economic Calculation in the Socialist Commonwealth’. [6] Hij merkt op dat zonder een echte markt, een socialistische maatschappij niet in staat is om redelijke economische berekeningen te maken. De verdeling van middelen kan dus niet worden gerationaliseerd, en de planeconomie faalt.

Bovendien vereist economische planning een dwingende staatscontrole over de hulpbronnen. Dit vereist uiteindelijk absolute macht, quota en bevelen. Wanneer de eisen van de echte wereld niet in overeenstemming zijn met de staatsplanning, vertrapt de staatsmacht de natuurlijke economische tendensen en veroorzaakt zo de massale verkeerde allocatie van kapitaal en alle problemen die daarmee gepaard gaan. De planeconomie gebruikt de beperkte macht en ‘wijsheid’ van de regering in een tot mislukken gedoemde poging om voor God te spelen.

Bovendien is een economie van de macht in de eerste plaats gebonden aan de politiek, en niet aan de werkelijke behoeften van het volk. Economische planning en autoritaire politiek zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Omdat nationale plannen onvermijdelijk gebreken vertonen, zullen de plannen, wanneer zich problemen voordoen, zowel binnen als buiten de regering worden aangevochten. De machthebbers voelen dan dat hun gezag wordt betwist en zullen terugvechten met politieke druk en zuiveringen. Mao Zedong, bijvoorbeeld, negeerde de wetten van de economie en forceerde de Grote Sprong Voorwaarts, wat resulteerde in een drie jaar durende hongersnood die tientallen miljoenen doden veroorzaakte. Dit leidde tot ernstige kritiek op zijn leiderschapspositie in de Communistische Partij, een belangrijke reden waarom hij later de Culturele Revolutie ontketende.

De rampzalige gevolgen van de planeconomie en collectief eigendom zijn volledig tot uiting gekomen in de huidige omstandigheden van de Chinese staatsbedrijven. In de afgelopen jaren heeft een groot aantal Chinese staatsbedrijven de productie stopgezet of vertraagd, lijden zij elk jaar verlies of zijn zij insolvent geworden. Zij zijn afhankelijk van overheidssubsidies en rollend bankkrediet om hun activiteiten in stand te houden. Zij zijn in wezen parasieten geworden op de nationale economie, en velen staan algemeen bekend als ‘zombie-ondernemingen’. [7] Onder de 150.000 staatsbedrijven in China, met uitzondering van staatsmonopolies in de lucratieve sectoren aardolie en telecommunicatie, rapporteren andere staatsbedrijven minimale winsten of lijden ze ernstige verliezen. Eind 2015 bedroegen hun totale activa 176 procent van het bbp, de schuld 127 procent en de winst slechts 3,4 procent. [8] Sommige economen zijn van mening dat deze zombiebedrijven in wezen de Chinese economie hebben gekaapt, die jarenlang afhankelijk is gebleven van goedkope productie, mogelijk gemaakt door extreme uitbuiting van laagbetaalde arbeiders en een volledige veronachtzaming van het milieu.

Intussen berooft de economische planning de mensen van hun vrijheid en dwingt de staat hen te verzorgen. Alle aspecten van het leven van mensen komen onder controle van de staat, die mensen opsluit in een onzichtbare gevangenis, de vrije wil probeert af te schaffen en de door het goddelijke vastgestelde parameters van het menselijk leven wijzigt. De essentie van het project is dat mensen in slaven en machines worden veranderd. Dit is de zoveelste manifestatie van de communistische opstand tegen het goddelijke en de natuurlijke wetten.

2. Westerse landen: communisme met een andere naam

Voor individuen betekent de “afschaffing van privé-eigendom” van het marxisme de “afschaffing van burgerlijke individualiteit, burgerlijke onafhankelijkheid en burgerlijke vrijheid”. Voor de maatschappij betekent het dat “het proletariaat zijn politieke suprematie zal gebruiken om geleidelijk al het kapitaal van de bourgeoisie af te pakken, om alle instrumenten van de productie te centraliseren in handen van de staat, d.w.z. van het proletariaat, georganiseerd als de heersende klasse”. [9]

Veel economische beleidsmaatregelen of structuren mogen dan aan de oppervlakte niet socialistisch lijken, toch spelen zij een rol bij het beperken, verzwakken of beroven van mensen van het recht op privé-eigendom. Andere verzwakken het mechanisme van het vrije ondernemerschap, breiden de macht van de overheid uit en leiden de samenleving verder in de richting van het socialisme. De gebruikte methoden zijn hoge belastingen, royale sociale voorzieningen en agressief staatsinterventionisme.

a. Hoge belastingen en bijstand

Hoge belastingen zijn een verkapte manier om het systeem van particulier eigendom geleidelijk af te schaffen. Het eindresultaat van hoge belastingen is hetzelfde als het staatseigendom en het ‘egalitarisme’ dat door communistische regimes wordt opgelegd, met als enig verschil of de nationalisatie vóór of na de produktie wordt uitgevoerd.

In het Westen wordt de productie particulier beheerd, maar de opbrengst wordt via belastingen en herverdelingsregelingen omgezet in staatsvermogen. Deze beslaglegging op rijkdom gebeurt op legale wijze via democratie en wetgeving in plaats van via moord en geweld.

Een belangrijk kenmerk van de communistische of socialistische economie die men in de westerse landen ziet, is een robuuste sociale bijstand, die wordt gebruikt om morele wijsheid en vrijheid geleidelijk uit te hollen. Hoewel sommige vormen van overheidssteun redelijk zijn – zoals sociale zekerheid voor slachtoffers van rampen of ongelukken – kan welzijnszorg gemakkelijk een handig instrument van bedrog worden. De positieve aspecten ervan worden het excuus voor het verhogen van belastingen en overheidscontrole. In dit opzicht heeft een gulle welvaart reeds dezelfde destructieve gevolgen bereikt voor mensen, de maatschappij en morele waarden als openlijk communistische economieën, zonder dat daarvoor een gewelddadige revolutie nodig is.

De sociale voorzieningen in de ontwikkelde westerse landen slokken een groot deel van de inkomsten op, die afkomstig zijn van belastingen die uit de particuliere rijkdom worden overgeheveld. Alle gesocialiseerde uitkeringen moeten uiteindelijk door het volk worden betaald, via belastingen of de staatsschuld. Er is geen andere methode om dit niveau van overheidssubsidies in stand te houden. In de Verenigde Staten wordt meer dan de helft van de belastinginkomsten besteed aan sociale zekerheid en medische zorg. Meer dan 80 procent van dit geld is afkomstig van persoonlijke inkomstenbelastingen en sociale zekerheidsbelastingen; 11 procent is afkomstig van vennootschapsbelasting. [10] Dit soort massale overheidsuitgaven is pas in de vorige eeuw begonnen.

In 1895 verklaarde het Amerikaanse Hooggerechtshof inkomstenbelastingen ongrondwettig. Deze uitspraak bleef van kracht tot de ratificatie van het 16e Amendement in 1913. Uit gegevens van vijftien landen voor het jaar 1900 blijkt dat slechts zeven landen een inkomstenbelasting hieven, met Italië op kop met een tarief van 10%. Australië, Japan en Nieuw-Zeeland hadden inkomstenbelastingen van ongeveer 5%.

Volgens gegevens over vijfendertig markteconomieën die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft gepubliceerd, hadden in 2016 zevenentwintig landen een inkomstenbelasting van meer dan 30 procent. De landen met de twee hoogste inkomstenbelastingen, met 54 en 49,4 procent, liggen beide in Europa. [11] Daar komt nog bij dat eten of winkelen in Europa meestal meer dan 20 procent aan omzetbelasting oplevert. Ook vennootschaps- en andere belastingen dragen bij tot de totale belastingdruk.

Hoge belastingen drukken niet alleen op de rijken, maar ook op degenen aan de onderkant van de belastingschaal. Terwijl de rijken vaak verschillende wettelijke middelen hebben om zich tegen belastingen te beschermen, verdwijnen de sociale uitkeringen van de armen naarmate hun inkomen boven een bepaalde drempel stijgt. Na belastingen is dit inkomen vaak minder dan wat zij aan bijstand ontvingen. Mensen worden effectief gestraft voor harder werken en worden zo gestimuleerd om in de bijstand te blijven.

Expansieve bijstand

In de moderne samenleving zijn uitgebreide sociale-zekerheidsstelsels opgezet voor werkloosheid, medische zorg, pensioenen, arbeidsongevallen, huisvesting, onderwijs, kinderopvang, en nog veel meer, wat ver voorbij gaat aan de traditionele concepten van hulp voor mensen in onmiddellijke nood.

Uit een rapport van The Heritage Foundation blijkt dat in 2013 meer dan honderd miljoen mensen in de Verenigde Staten, of ongeveer een derde van de bevolking, een bijstandsuitkering ontvingen (exclusief Sociale Zekerheid en Medicare) met een gemiddelde waarde van 9000 dollar per ontvanger. [12] Volgens gegevens van het Census Bureau uit dat jaar leefde 14,8 procent van de bevolking onder de armoedegrens – in principe hetzelfde percentage als in 1967, een paar jaar nadat president Lyndon B. Johnson “de onvoorwaardelijke oorlog aan de armoede in Amerika” had verklaard. Dit wijst erop dat een sterke uitbreiding van de sociale uitkeringen – zoals onder de regering-Johnson werd gedaan – het doel om het percentage mensen dat onder de armoedegrens leeft te verminderen, niet heeft bereikt.

In 2014, in de vijftig jaar sinds Johnson zijn oorlog tegen de armoede begon, gaven de Amerikaanse belastingbetalers 2,2 biljoen dollar uit aan welzijnszorg. Toch, zo blijkt uit statistieken van het US Census Bureau, is het armoedecijfer de afgelopen veertig jaar stabiel gebleven. [13]

Bovendien wordt armoede berekend op basis van het inkomen en wordt geen rekening gehouden met de verschillende uitkeringen die aan bijstandsontvangers worden toegekend, zoals voedselbonnen, huisvestingssubsidies en onderwijsuitkeringen. Meer dan een eeuw geleden zei de Franse denker Alexis de Tocqueville dat door alleen armoedegrenzen te gebruiken om hulp toe te kennen, het onmogelijk is om te weten of de voor hulp in aanmerking komende personen feitelijk lijden onder omstandigheden buiten hun controle of dat hun ongeluk door henzelf is veroorzaakt. [14]

De opzettelijke indeling van grote aantallen mensen in de categorie ‘verarmden’ biedt een ruim excuus voor de uitbreiding van de bijstand. De levensstandaard in armoede is tegenwoordig veel hoger dan in de jaren zestig. Volgens een overheidsenquête uit 1999 zei 96 procent van de ouders in verarmde gezinnen dat hun kinderen nooit honger hadden geleden omdat ze geen eten konden kopen. Bijna 50 procent van de verarmde huishoudens woonde in een vrijstaande woning, en 40 procent in een stadwoning. Slechts 9 procent woonde in een stacaravan. Tachtig procent had airconditioning en twee vijfde bezat een breedbeeld LCD-tv. Driekwart van de verarmde huishoudens bezat een auto. [15]

Toch zijn de uitkeringen van de Amerikaanse regering lager dan het gemiddelde in vergelijking met die van andere leden van de OESO. De meeste mensen in de Scandinavische landen en andere Westeuropese naties genieten een veel grotere sociale zekerheid dan de Amerikanen. In Denemarken bijvoorbeeld genieten zelfs de rijkste burgers van een sociaal vangnet ‘van de wieg tot het graf’, dat gratis medische zorg, universitair onderwijs en andere genereuze voordelen omvat. Zweden hebben recht op 480 dagen betaald ouderschapsverlof bij de geboorte of adoptie van een kind. Vóór de economische ineenstorting van hun land genoten Grieken een jaarsalaris van veertien maanden en een pensioen op de leeftijd van zevenenvijftig jaar. Het land besteedde 17,5 procent van zijn BBP aan pensioenuitkeringen.

De uitbreiding van de bijstand van haar traditionele rol van noodhulp tot langetermijnuitkeringen voor hele bevolkingsgroepen maakt in feite deel uit van het doel om een communistische economie op te leggen.

Sociale uitkeringen, corruptie en klassenconflicten

Vanuit economisch oogpunt bestaat de essentie van bijstand erin geld van sommige mensen af te nemen en de waarde ervan aan anderen over te dragen. Het is echter de regering die verantwoordelijk is voor het verdelen van de rijkdom, gewoonlijk zonder er iets voor terug te vragen – waarmee de wijsheid dat men moet werken om vooruit te geraken, wordt ontkracht. Het verlies van dit morele principe is vooral duidelijk in Noord-Europa.

De Zweedse wetenschapper Nima Sanandaji heeft dit aangetoond aan de hand van gegevens uit de World Value Survey. Begin jaren tachtig was 82 procent van de Zweden het eens met de stelling dat “het verkeerd is om overheidsuitkeringen te ontvangen die je niet verdient”. In het onderzoek van 2010-2014 was slechts 55 procent van de Zweden het eens met deze stelling. [16]

In een genereus welvaartssysteem krijgen degenen die hard werken minder rendement, en worden degenen die minder ijverig zijn beloond met uitkeringen. Na verloop van tijd verstoort dit op subtiele wijze de morele tradities, omdat degenen die zijn opgegroeid met hoge welvaart van de overheid de ijver, onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid en toewijding van hun voorvaderen verliezen. Zij beschouwen het systeem als vanzelfsprekend en beschouwen bijstand als een mensenrecht. Zij hebben er een gewoonte van gemaakt om op de overheid te vertrouwen en haar zelfs te gijzelen voor voortdurende hulp. Op die manier werden de sociale waarden bijna onomkeerbaar veranderd.

Expansieve overheidsbijstand drukt ook de rol van traditionele liefdadigheidsinstellingen weg, waardoor donoren de kans wordt ontnomen om goede werken te verrichten en de begunstigden de kans om dankbaarheid te voelen. In de traditionele samenleving werd liefdadigheid naar eigen keuze gegeven, hetzij door rechtstreeks hulp te verlenen aan de minderbedeelden, hetzij door een schenking aan liefdadigheidsorganisaties zoals kerken. Er waren duidelijke donoren en ontvangers, en de mogelijkheid om hulp te ontvangen was een voorrecht, geen recht. De ontvangers voelden dankbaarheid voor de goedheid van de schenkers en werden gemotiveerd om de liefdadigheid te gebruiken als aanvulling op hun eigen inspanningen om hun lot te verbeteren. Degenen die liefdadigheid ontvingen en hun leven beterden, zouden waarschijnlijk een wederdienst bewijzen wanneer anderen met dezelfde uitdagingen werden geconfronteerd als zijzelf.

Tocqueville merkte op dat liefdadigheid de deugden van vrijgevigheid en dankbaarheid combineerde, die elkaar wederzijds beïnvloeden om de samenleving te verbeteren en een positieve morele invloed uit te oefenen. De relatie tussen gevers en ontvangers werkte bovendien om conflicten en tegenstellingen tussen arm en rijk te verlichten, omdat liefdadig gedrag van individuen leden van verschillende economische klassen met elkaar verbond. [17]

Het opgeblazen systeem van de moderne welzijnszorg onderbreekt de relatie tussen donoren en ontvangers door het proces van liefdadigheid te bureaucratiseren. De ‘schenkers’ van vandaag zijn belastingbetalers die gedwongen worden hun rijkdom af te staan, in plaats van ze vrijwillig te delen. Intussen hebben de ontvangers van sociale bijstand geen band met hun weldoeners en voelen zij geen dankbaarheid voor hun opoffering.

Tocqueville geloofde dat sociale bijstand de conflicten tussen rijk en arm verergerde. Omdat een deel van hun rijkdom onder dwang werd geconfisqueerd, zouden de rijken aanstoot gaan nemen aan de ontvangers van sociale bijstand. Tocqueville zei dat ook de armen ontevreden zouden zijn als ze hun economische steun als vanzelfsprekend beschouwden: “De ene klasse bekijkt de wereld nog steeds met angst en afkeer, terwijl de andere haar ongeluk bekijkt met wanhoop en afgunst.” [18]

Opgeblazen welvaart wordt ook een manier voor het communistische spook om jaloezie en politieke conflicten aan te wakkeren. Dit is waargenomen in de Griekse economische crisis: Onder de hogere klasse werd belastingontduiking een ‘nationale sport’, volgens Griekse ambtenaren geciteerd door The Economist. [19] Toen de belastinginkomsten daalden, probeerde de Griekse regering te bezuinigen op de sociale voorzieningen, maar stuitte daarbij op hevig verzet. Om haar kiezers niet voor het hoofd te stoten, ging de regering leningen aan om de dalende belastinginkomsten te compenseren, terwijl ze hetzelfde welvaartsniveau handhaafde als in andere Europese landen. Uiteindelijk verhoogde Griekenland de belastingen op midden- en hoge inkomens, boeren en bedrijven.

In 2009 bleek uit een empirische studie van Martin Halla, Mario Lackner en Friedrich G. Schneider dat sociale bijstand hard werken op de lange termijn ontmoedigt. De drie economen concludeerden dat de dynamiek van de bijstandsstaat schadelijk is voor de gezondheid van de economische basis van een natie. [20]

De cultuur van armoede

Sociale bijstand moet een noodmaatregel zijn om mensen in echte nood bij te staan, effectief in omstandigheden zoals die van arbeidsongevallen, epidemieën, natuurrampen, enzovoorts. Het moet niet de standaardvorm van levensonderhoud worden en het kan het dilemma van armoede niet oplossen.

De verruiming van de criteria die bepalen wie recht heeft op bijstand creëert een sfeer van negatieve versterking die het misbruik van deze uitkeringen aanmoedigt. De term ‘invaliditeit’ wordt bijvoorbeeld voortdurend opnieuw gedefinieerd om meer mensen in aanmerking te laten komen. Het resultaat is economische malaise, die een achteruitgang in de sociale moraal veroorzaakt.

In 2012 publiceerde The New York Times een opinieartikel met de titel “Profiting From a Child’s Illiteracy”, waarin de impact van het welzijnsbeleid op gezinnen met een laag inkomen in de Appalachen in het oosten van de Verenigde Staten wordt besproken. Het artikel beschrijft hoe verarmde gezinnen hun kinderen niet langer naar alfabetiseringscursussen sturen om in aanmerking te komen voor steun. “Moeders en vaders vrezen dat als kinderen leren lezen, ze minder kans zullen hebben om in aanmerking te komen voor een maandelijkse cheque voor mensen die een verstandelijke handicap hebben,” staat in het artikel. “Veel mensen in stacaravans in de heuvels hier zijn arm en wanhopig, en met een maandelijkse cheque van $698 per kind van het Supplemental Security Income programma komt men een heel eind – en die cheques lopen door tot het kind 18 wordt.” [21]

Het programma begon ongeveer veertig jaar geleden met het doel gezinnen te helpen waarvan de ouders door ernstig lichamelijk of geestelijk gehandicapte kinderen moeilijk konden werken – ongeveer één procent van de arme kinderen. In 2012 werd meer dan 55 procent van de kinderen die in aanmerking kwamen gecategoriseerd als geestelijk gehandicapt, maar had geen gedefinieerde diagnose. In de Verenigde Staten zijn er nu in totaal ongeveer 1,2 miljoen ‘mentaal gehandicapte’ kinderen, waarvoor de belastingbetalers jaarlijks 9 miljard dollar voorzien. [22]

Hier voeden bijstand en de gebreken van de menselijke natuur elkaar in een neerwaartse spiraal. Hoewel degenen die een bijstandsbeleid voorstaan en uitwerken dit misschien met goede bedoelingen doen, zijn de gevolgen van dit beleid vaak schadelijk, zowel voor de individuen als voor de samenleving in haar geheel.

Misbruik van sociale voorzieningen gaat niet alleen ten koste van de overheidsfinanciën, maar heeft ook gevolgen voor de toekomst van de kinderen die in het systeem opgroeien. Uit onderzoek uit 2009 bleek dat tweederde van de mensen die als kind een uitkering ontvingen, deze ook als volwassene bleven ontvangen. [23]

Volgens de Amerikaanse econoom William A. Niskanen heeft het socialezekerheidsstelsel een armoedecultuur doen ontstaan, wat dan weer een vicieuze cirkel heeft gevoed van afhankelijkheid van overheidssteun, buitenechtelijke kinderen, gewelddadige misdaad, werkloosheid en abortus.

Niskanen analyseert de gegevens van de staten voor 1992 en schat de mogelijke effecten van een verhoging van de uitkeringen aan gezinnen met afhankelijke kinderen met 1 procent van het gemiddelde persoonlijke inkomen. Hij stelde vast dat het aantal uitkeringsgerechtigden met ongeveer 3% zou stijgen; het aantal armen met ongeveer 0,8% zou toenemen; het aantal geboorten onder alleenstaande moeders met ongeveer 2,1% zou toenemen; en de werkloosheid met ongeveer 0,5% zou stijgen. Abortussen en geweldsmisdrijven zouden elk met iets meer dan 1 procent toenemen. [24] Niskanen’s bevindingen suggereren dat een robuust bijstandssysteem afhankelijkheid van het systeem bevordert en persoonlijke verantwoordelijkheid ontmoedigt.

Het uiteenvallen van gezinnen is een hoofdbestanddeel van de armoedecultuur. In een onderzoek naar historische en hedendaagse armoede onder zwarten ontdekte econoom Walter E. Williams dat in 1925 in New York City 85 procent van de zwarte gezinnen uit twee ouders bestond. In 2015 waren bijna 75% van de zwarte gezinnen eenoudergezinnen. Het bijstandssysteem stimuleert dit fenomeen, omdat het aanzienlijk meer voordelen biedt aan alleenstaande moeders dan aan degenen die trouwen. Door opzettelijk alleenstaand te blijven, heeft een ouder toegang tot meer overheidssubsidies, waaronder bijstandsuitkeringen, huisvestingssubsidies, voedselbonnen en medische zorg. Bijstand heeft een grote rol gespeeld bij het stimuleren van het alleenstaand ouderschap, wat bewezen heeft meer armoede te veroorzaken. Anderzijds ontdekte Williams dat het armoedepercentage onder zwarte getrouwde stellen sinds 1994 beneden de 10% was gebleven. [25]

Het gebruik van het bijstandsbeleid door links om stemmen te winnen

Terwijl de welvaart de afgelopen decennia steeds verder is toegenomen, is ook de kloof tussen rijk en arm voortdurend groter geworden. Het gemiddelde loon, gecorrigeerd voor inflatie, is met een slakkengangetje gestegen, terwijl de rijkdom naar de allerrijksten vloeit, met als gevolg een grotere klasse van werkende armen. Links gebruikt deze maatschappelijke problemen als wapen om aan te dringen op een grotere overheid, hogere belastingen en meer bijstand om de armoede te bestrijden, waardoor de problemen nog groter worden.

Linkse politici gebruiken een verscheidenheid van verkiezingsslogans om de kiezers te overtuigen van hun nobele bedoelingen, waarbij zij zichzelf afschilderen als de moraalridder, ondanks het feit dat zij het geld van de belastingbetaler aftroggelen om hun programma’s te financieren. Hun methode bestaat erin beslag te leggen op de rijkdom van de hogere en middenklasse en die onder de armen te verdelen. Dit systeem van gedwongen liefdadigheid verhult de relatie tussen de donoren (belastingbetalers) en de ontvangers. Politici presenteren zichzelf als de welwillende donoren en ontvangen de dankbaarheid van de ontvangers in de vorm van stemmen, terwijl zij de ontvangers vertellen dat zij de ‘rijken’ – de eigenlijke donoren – moeten verafschuwen.

b. Agressief economisch interventionisme in Westerse landen

In de westerse landen is de staat, die van oudsher alleen wetten uitvaardigde en handhaafde, thans een hoofdrolspeler in de economische arena geworden. Zoals een scheidsrechter bij een voetbalwedstrijd, is de staat verantwoordelijk geworden voor het controleren en reguleren van kapitaal in wat vroeger een meestal zelfregulerende economie was.

Regeringen in de vrije wereld doen momenteel al aan interventionisme in hun nationale economische stelsels. Een drijvende kracht achter deze tendens was de Grote Depressie in de jaren dertig. Na de crisis werd de westerse samenleving sterk beïnvloed door de economische theorie van de Britse econoom John Maynard Keynes. De Keynesiaanse economie pleit voor actieve staatsinterventie en regulering van de economie door middel van financiering. In zijn baanbrekende boek The General Theory of Employment, Interest and Money verzet Keynes zich tegen zelfregulering door de vrije markt en pleit hij in plaats daarvan voor meer overheidsuitgaven en interventies zoals financiële reddingsoperaties om de markt te stabiliseren.

In een gezonde samenleving is de rol van de overheid beperkt. Alleen in uitzonderlijke situaties zou de staat zich met de economie moeten bemoeien, zoals bij natuurrampen of andere crises. Maar vandaag de dag heeft de Keynesiaanse theorie over de hele wereld wortel geschoten. Regeringen van vrijwel alle landen wedijveren om meer controle te krijgen over hun respectieve economieën.

Wanneer regeringen een actieve rol spelen in de economie, heeft elke actie een enorm rimpeleffect op de markten. Nieuw beleid en nieuwe wetten kunnen hele bedrijfstakken maken of breken, waardoor veel bedrijven en investeerders gedwongen worden zich al te zeer aan overheidsbesluiten te houden.

Actieve financiële controle in combinatie met een hoog welvaartsbeleid heeft ertoe geleid dat veel regeringen enorme schulden hebben gemaakt. Volgens gegevens van de OESO heeft meer dan een derde van de Lid-Staten een overheidsschuld van meer dan 100 % van het BBP. Eén land heeft een schuld van meer dan 237 procent van zijn economische produktie. [26] Dit vormt een grote kwetsbaarheid voor de sociale en economische toekomst van veel landen.

De econoom Ronald Coase, een Nobelprijswinnaar, schreef meerdere onderzoekspapers over het effect van overheidsinterventie. In zijn werk ontdekte Coase dat interventionistisch beleid bijna altijd negatieve resultaten oplevert. De meest waarschijnlijke verklaring is volgens hem dat “de overheid nu op zo’n grote schaal opereert dat zij het stadium heeft bereikt van wat economen negatieve marginale opbrengsten noemen. Alles wat ze extra doet, verknoeit ze.” [27]

De gevolgen en de realiteit van het interventionisme

Er zijn ten minste twee belangrijke gevolgen van uitgebreide overheidsbemoeienis. Ten eerste breidt de macht van de staat zich uit in termen van rol en schaal. Overheidsfunctionarissen ontwikkelen steeds meer overmoed over hun vermogen om zich met de economie te bemoeien en laten de staat de rol van redder spelen. Na het bezweren van een crisis is de overheid geneigd haar uitgebreide bevoegdheden en functies te behouden.

Ten tweede creëert interventionisme meer afhankelijkheid van de overheid. Wanneer de bevolking voor uitdagingen komt te staan, of wanneer de vrije markt niet de gewenste voordelen kan bieden, zal de bevolking lobbyen voor meer overheidsbemoeienis om aan haar eisen te voldoen.

Naarmate de macht van de staat toeneemt, verzwakt het particuliere ondernemerschap en krijgt de vrije markt minder ruimte om te functioneren. Mensen die hebben geprofiteerd van en afhankelijk zijn geworden van politici zullen steeds meer eisen dat de overheid de verantwoordelijkheid neemt voor de verdeling van rijkdom, en wetten uitvaardigt om dit af te dwingen.

In het Westen is er een sterke politieke stroming die de samenleving naar links duwt. Dit omvat aanhangers van de oorspronkelijke linkervleugel, met inbegrip van socialisten en communisten, alsmede diegenen die van oudsher niet met links worden geassocieerd maar erdoor zijn gecoöpteerd. Dit moedigt linkse politici aan om meer maatregelen te nemen om in te grijpen in de economie en zich te bemoeien met het functioneren van particuliere ondernemingen. Deze uitholling van de normale economische activiteit lijkt te worden veroorzaakt door verschillende sociale bewegingen, maar in feite is het het spook van het communisme dat aan de touwtjes trekt.

Westerse regeringen gebruiken hun gezag onder het vaandel van gelijkheid en andere politieke excuses om meer in te grijpen, terwijl zij wetten uitvaardigen om zichzelf meer permanente macht te geven. Het lijdt geen twijfel dat dit gedrag de markteconomie berooft van haar voornaamste scheidsrechters – de vrije wil van het volk.

De staat is in wezen bezig zijn gezag over de vrije markt uit te breiden om deze in een geleide economie te veranderen. De implicaties op lange termijn zijn dat alle aspecten van de economie en het levensonderhoud van de bevolking onder controle van de staat zullen komen. Economische middelen zullen worden gebruikt om de politieke macht te consolideren, waardoor de maatschappij en haar burgers tot slaven worden gemaakt.

c. Hoe socialistische economie leidt tot communistisch totalitarisme

Hoge belastingen, hoge bijstand en wijdverbreide staatsbemoeienis zijn manifestaties van socialisme binnen de westerse economische systemen. Zoals de zaken er nu voor staan, is het enige verschil tussen de planeconomieën van de communistische landen en het zware staatsinterventionisme in het Westen de wetgeving en enkele fundamentele aspecten van het systeem ter bescherming van de mensenrechten tegen totale overheidscontrole.

Hayek, de econoom en filosoof, waarschuwde tegen door de staat gecontroleerde planning en herverdeling van rijkdom, erop wijzend dat het onvermijdelijk zou knoeien met de markt en zou leiden tot de opkomst van totalitarisme, ongeacht of het systeem democratisch was of niet. Hayek geloofde dat, hoewel het socialisme dat in Europa en Noord-Amerika werd gepraktiseerd anders was dan staatseigendom en planeconomieën, het niettemin tot hetzelfde resultaat zou leiden – mensen zouden nog steeds hun vrijheid en bestaansmiddelen verliezen, alleen op een langzamere en meer indirecte manier. [28]

Zoals eerder in dit boek besproken, zagen Marx, Engels en Lenin allen het communisme als het einddoel, met het socialisme als een verplichte stap op de reis. De bestemming van een trein zal niet beïnvloed worden door het feit dat hij onderweg aan een station stopt – in feite zou hij meer passagiers kunnen oppikken. Zo is ook het spook van het communisme de drijvende kracht achter de ontwikkeling van een land in de richting van het socialisme. Zodra de mensheid de traditie, op economisch gebied of op andere gebieden, verlaat en de communistische ideologie aanvaardt, is het tempo van deze ontwikkeling niet meer van belang.

De bestemming aan het eind van dit pad is niet de hemel op aarde, maar de vernietiging van de mensheid. Het spook maakt zich er niet druk over of de ‘hemel’ al dan niet wordt gerealiseerd – deze belofte is slechts lokaas om de mensen naar hun ondergang te lokken.


Hoofdstuk 8 (deel 2)Hoofdstuk 9 (Deel 2)

Referenties

1. Thomas Jefferson e.a., ‘United States Declaration of Independence’, 4 juli 1776, National Archives, geraadpleegd op 20 april 2020, https://www.archives.gov/founding-docs/declaration-transcript.

2. Karl Marx en Frederick Engels, ‘Manifesto van de Communistische Partij’, in Marx & Engels Selected Works, vol.1, trans. Samuel Moore, ed. Andy Blunden (Moskou: Progress Publishers, 1969), Marxists Internet Archive, geraadpleegd op 20 april 2020, https://www.marxists.org/archive/marx/works/1848/communist-manifesto/ch04.htm.

3. Fred Schwarz, You Can Trust the Communists … to Be Communists (New Jersey: Prentice-Hall, 1960), 26-27.

4. Friedrich A. Hayek, The Fatal Conceit: The Errors of Socialism, W.W. Bartley III, ed. (Chicago: University of Chicago Press, 1991).

5. Thomas Sowell, Intellectuals and Society, Revised and Expanded Edition (New York: Basic Books, 2012), hfdst. 2.

6. Ludwig von Mises. ‘Economic Calculation in the Socialist Commonwealth’, Mises Institute, geraadpleegd op 20 april 2020, https://mises.org/library/economic-calculation-socialist-commonwealth.

7. Shi Shan, ‘Quagmire in the Reform of China’s State-Owned Enterprises’, Radio Free Asia, 22 september 2015 [石山, 中国国企改革的困境, 普通话主页] https://www.rfa.org/mandarin/yataibaodao/jingmao/xql-09222015103826.html. [In het Chinees]

8. Linette Lopez, ‘Zombie Companies Are Holding China’s Economy Hostage’, Business Insider, 24 mei 2016, https://www.businessinsider.com/chinas-economy-is-being-held-hostage-2016-5.

9. Marx en Engels, ‘Manifesto’.

10. Max Galka, ‘The History of US Government Spending, Revenue, and Debt (1790-2015)’, Metrocosm, 16 februari 2016, http://metrocosm.com/history-of-us-taxes/.

11. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, ‘OECD Tax Rates on Labour Income Continued Decreasing Slowly in 2016’, 4 november 2017, http://www.oecd.org/newsroom/oecd-tax-rates-on-labour-income-continued-decreasing-slowly-in-2016.htm.

12. Rachel Sheffield en Robert Rector, ‘The War on Poverty After 50 Years’, The Heritage Foundation, 15 september 2014, https://www.heritage.org/poverty-and-inequality/report/the-war-poverty-after-50-years.

13. Robert Rector, ‘The War on Poverty: 50 Years of Failure’, The Heritage Foundation, 23 september 2014, https://www.heritage.org/marriage-and-family/commentary/the-war-poverty-50-years-failure.

14. Alexis de Tocqueville, Memoir on Pauperism, trans. Seymour Drescher (Londen: Civitas, 1997).

15. Sheffield en Rector, ‘The War on Poverty’.

16. Nima Sanandaji, Scandinavian Unexceptionalism: Culture, Markets, and the Failure of Third-Way Socialism (Londen: Institute for Economic Affairs, 2015), Kindle edition, 75.

17. Tocqueville, Memoir.

18. Ibid, 31.

19. ‘A National Sport No More’, The Economist, 3 november 2012, https://www.economist.com/europe/2012/11/03/a-national-sport-no-more.

20. Martin Halla, Mario Lackner, and Friedrich G. Schneider, ‘An Empirical Analysis of the Dynamics of the Welfare State: The Case of Benefit Morale’, Kyklos 63, no.1 (2010), 55-74, Wiley Online Library, geraadpleegd op 20 april 2020, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.1111/j.1467-6435.2010.00460.x.

21. Nicholas Kristof, ‘Profiting From a Child’s Illiteracy’, The New York Times, 7 december 2012, https://www.nytimes.com/2012/12/09/opinion/sunday/kristof-profiting-from-a-childs-illiteracy.html.

22. Ibid.

23. Kristof, ‘Profiting From’.

24. William A. Niskanen, ‘Welfare and the Culture of Poverty’, The Cato Journal 16, no.1 (1996), https://www.cato.org/sites/cato.org/files/serials/files/cato-journal/1996/5/cj16n1-1.pdf.

25. Walter E. Williams, ‘The True Black Tragedy: Illegitimacy Rate of Nearly 75%’, cnsnews.com, 19 mei 2015, https://www.cnsnews.com/commentary/walter-e-williams/true-black-tragedy.

26. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, ‘General Government Debt (Indicator)’, 2019, geraadpleegd op 27 april 2020, https://data.oecd.org/gga/general-government-debt.htm.

27. Ronald Coase, zoals geciteerd in Thomas W. Hazlett, ‘Looking for Results: An Interview With Ronald Coase’, Reason, januari 1997, https://reason.com/archives/1997/01/01/looking-for-results.

28. Friedrich A. Hayek, The Road to Serfdom (Chicago: University Of Chicago Press, 1944).

中文正體